top of page

Vissen botsen niet

Je kunt dit verhaal ook lezen op de website van De Revisor.

Je3obOl6_400x400.png

 

Vissen botsen niet, denkt de diplomaat. Hij tuurt naar zijn aquarium. Het is acht meter lang, vier meter hoog en drie meter diep. Hier in deze achterkamer zit hij het liefst. Deze speciale ruimte waar het pompsysteem de zuurstof, temperatuur en stroming in de vissentank bepaalt. Het is hier altijd warm, de hitte dik als vloeistof.

 

Meestal zit hij naakt voor het glas. Het is een gewoonte in dit land om op de vloer te zitten, hij doet dit zelf ook, is eraan gewend geraakt. Zo, ontdaan van al zijn kleren en zwemmend in zijn zweet, voelt hij zich het dichtste bij zijn vissen.

Het kan nóg dichterbij. Er hangt een duikpak. Er staat een zuurstofcompressor. Er is een stalen ladder. Soms klimt hij in de tank, snoeit de wieren, kietelt het koraal. Maar nooit lang. In het water is hij een vreemdeling, te dicht bij het wonderschone.

Tussen de vissen lijkt zijn lijf opeens lomp en onbehouwen, ze zwemmen schichtig van hem weg. Hij is bang dat hij hun biotoop in disbalans brengt. Hij is ook bang dat hij zichzelf verliest.

 

Het essentiële gebeurt altijd in de achterkamer, weet hij. Hier worden besluiten gevormd. Zijn woonvertrekken zijn voor de sier. Hij ontvangt er de mensen. Belangrijke mensen. Hij doet de meeste dingen voor de sier, dat hoort bij zijn functie. Er wordt veel gepraat, nooit besloten.
De mensen staren naar zijn meubilair, zijn schilderijen, zijn servies. Daarna bestuderen ze zijn vissen. Ze drinken sterke thee en een verboden borrel, draperen hun sjaals, kijken aandachtig naar de oranje anemoonvissen, de blauwe en gele doktersvissen, de Henkies en de kardinaalbaarsen, rode dwergkeizers, gele lipvissen en koraalduivels. Waterplanten verbergen het zicht op de achterkamer, maar hij weet dat die er is en dat stelt hem gerust.
Hij vertelt de mensen hoe het ook voor hem een verrassing was, dit aquarium, toen hij deze ambtswoning betrok. Hij vertelt ze wat hij heeft geleerd over het gedrag van vissen. Hun gezichten krijgen iets doorschijnends in het blauwe licht dat door de kamer rimpelt. Het maakt ze kalm, het maakt gesprekken mogelijk. Hij begrijpt waarom het er is, dit grote vat vol water midden in de woestijn. 
Vissen onthouden de dingen anders, zegt hij. De mensen knikken.

 

Mensen maken fouten, vissen niet. De diplomaat zit nu al een behoorlijke tijd hier in zijn achterkamer. Zweet parelt op zijn neus, druipt in dikke druppels langs zijn ruggengraat.
Vissen kunnen hooguit pech hebben, denkt hij. 
Als mensen botsen maken ze schade. En mensen botsen regelmatig. Hij weet dit. Hij is een schokdemper. Was. Hij wás een schokdemper. Nu heeft ook hij schade aangericht.
Hij durft er niet aan terug te denken. De beelden die onophoudelijk als golven tegen de bewapening van zijn bewustzijn beuken probeert hij te negeren. Hij verschuift zijn aandacht naar de waterplanten die metronomisch deinen op de stroming en zo het ritme van het aquarium bepalen, kijkt naar zijn vissen die zich in kolonnes door de wieren weven, in een weloverwogen choreografie, zonder elkaar ook maar één keer aan te raken. Hij voelt een steek van jaloezie, uitgeput als een dier dat verloren heeft maar niet anders kan dan doorvechten.
 
De bewapening breekt en de beelden stormen binnen.

 

Hij is onderweg naar een volgende afspraak, heeft haast, maakt vaart, hoopt dat de tijd zich daardoor verdubbelt. Hij is een beest op de weg, gromt naar iedere tegenligger, claxonneert naar verkeerslichten. Normaal heeft hij een chauffeur, vandaag is die niet op komen dagen. Dit keer zit hij zelf achter het stuur. Hij heeft gedronken tijdens de lunch, een lijntje coke gesnoven, beleefdheid gebood hem dit te doen. Soms doe je vreemde dingen om de vrede te bewaren.
Opgefokt slaat hij zichzelf een paar keer op zijn wangen. Vóór zijn volgende afspraak moet hij stoom afblazen. In deze toestand voelt hij de behoefte iets te doen dat hij lang niet meer gedaan heeft. Een drang die hij maandenlang heeft kunnen onderdrukken herkent hij meteen. Hij wrijft over zijn geslacht, heeft schijt aan dit land met al zijn regels. Hij wil de berm in rijden, gooit het stuur gejaagd naar rechts. Het moet nú gebeuren.
Dan botst hij tegen het busje.
Staal raakt staal, versmelt, deukt in als een pakje boter. De diplomaat slaat in het wilde weg tegen de airbag die in zijn gezicht uiteen klapt als een kwal.
Dan ziet hij haar ogen.
Zijn voorruit is nog intact, erdoorheen ziet hij de gebarsten ruit van het busje. Bloed. Iets dat op vingers lijkt. En die ogen, die hem aanstaren door de kier van een zwart gewaad. Naast haar ziet hij het kind, of wat daarvan over is.
Het komt goed, zegt hij tegen de vrouw. Hij weet dat ze hem niet kan verstaan, toch zegt hij zacht: niet naast je kijken.
De politie komt, de ambulance. Hij mag direct naar huis. Het valt onder de immuniteitsclausule. Een diplomaat kan niet berecht worden.

Schuld vreet aan hem zoals wormen aan vissen kunnen vreten, de patronen die ze achterlaten op hun geschubde huid. Hij hoopt dat het niet aan hem te zien is, controleert zijn lichaam op sporen van schuld ook al weet hij dat het onzin is, dat hij moet doen wat er van hem verwacht wordt. Hij zal zich eroverheen moeten zetten in het belang van zijn functie, in het belang van zijn land.
 
Toch komt hij niet van zijn plek. Het valt hem op dat hij nog steeds geen dorst heeft, geen honger. Hier in zijn achterkamer zit hij goed. Hij kijkt naar de vissen, naar zijn huid, denkt na.
Na een paar dagen begint het. Er vormen zich kringen onder zijn vel, de wormen vermenigvuldigen zich, graven gangetjes naar naar zijn oksels, cirkelen langs zijn romp naar beneden, naar zijn liezen, zijn knieholtes. In de plooien van zijn lichaam ontstaan kleine harige veldjes.
Hij vreest voor zijn vissen. Drie koningsgramma’s hangen tegen het glas met hun happende monden. Ze eten van de groene algenlaag die zich daar aan het vormen is, kijken hem glazig aan. Hij moet het aquarium schoonmaken maar hij weet: zodra hij erin gaat raken zijn vissen besmet.
Hij begrijpt het nu, dat hij besmettelijk is, dat hij alles om hem heen infecteert met elke beweging die hij maakt. Dit moet stoppen, denkt hij, dit moet onmiddellijk stoppen. Er zijn dingen kapot. Er is blikschade, reputatieschade, er is een kind doodgegaan. Het enige dat hij kan doen om zo min mogelijk aan te richten is niets doen, gewoon helemaal niets doen.
Gesterkt door dit inzicht recht hij zijn rug. Hij is diplomaat. Hij doet gewoon zijn werk. Hier is hij goed in. Er is evenwicht te herstellen. Hij kruipt dichter tegen het aquarium, drukt zijn neus tegen het glas. De vissen redden zich wel totdat hij gevonden wordt.
Kijk me aan, smeekt hij. Eerst zijn ze nog schuw, zijn vissen, maar na verloop van tijd zwemmen ze dicht langs zijn gezicht, zo dicht dat het lijkt alsof de wand tussen hen is aan het verdwijnen. Nauwlettend houdt hij de toestand van het aquarium in de gaten. Het raakt vol slijmerige slierten die de vissen in hun zwemmen belemmeren, hun vinnen raken verstrikt in een web van algen. De wieren verwelken, de koralen verliezen hun kleur.
Nog even volhouden, mompelt hij.
De wormen groeien als een tapijt over zijn gezicht, over de rug van zijn handen, ze kruipen tegen het glas op. Hij weet wat ze willen, ze willen zijn vissen. Hij likt ze van het glas met zijn uitgedroogde tong, voor zover hij erbij kan. Er zit geen kracht meer in zijn benen, opstaan is onmogelijk. Hij maakt zich ook zorgen om de algen, die groeien als onkruid. Hij wil dat zijn vissen dit overleven. Hij kan er niks meer aan doen, een halfverteerde diplomaat ergens in een achterkamer. Wie zal hem vinden? Waarschijnlijk zijn schoonmaker, Madote, die heeft vast ergere dingen gezien, maar toch, het spijt hem oprecht.
My name is an island, had Madote gezegd, de eerste keer dat hij zich voorstelde. Hij wordt slecht behandeld. Ze zien hem als slaaf, hier in dit land, hij krijgt niet veel betaald. Daar moet iets aan gebeuren. Het staat al tijden op zijn lijstje.
Sorry Madote, fluistert hij zijn vissen voor, zodat ze het aan hem door kunnen geven.
Sorry. Het borrelt in belletjes uit hun vissenmonden omhoog.
Het is nu aan zijn opvolger. Hij hoopt dat die zijn lijstje vindt.
De wormen knagen nu ook aan zijn binnenkant. Eerst voelde het als kietelen, nu begint het pijn te doen. Een koraalduivel zwemt naar hem toe, er is weinig meer van over. Schubben vol groen beslag, stekels in de knoop, dikke draadalgen wapperen om hem heen. 
Niet bewegen, fluistert hij tegen de vis en tegen de ogen van de moeder die hem maar aan blijven kijken. We moeten zo min mogelijk bewegen.
De wormen kronkelen richting zijn hart. Hij weet dat het nu bijna gedaan is.
Het moet sneller gaan, denkt hij. Sneller dan Madote, sneller dan de algen.

bottom of page